Hoofdstuk 1

 

Ik aanvaardde een opdracht waarvoor vier andere schrij­vers hadden bedankt, maar ik had op dat moment honger.

Hoewel een poosje gebrek lijden op een zolderkamer­tje een jaar tevoren wel uit te houden had geleken, was de realiteit onder de stervenskoude dakpannen van het huis van de tante van een vriend toen het er in januari op aan­kwam zo, dat ik met buiten een dik pak sneeuw en zon­der genoeg geld om te eten en mij warm te houden, alles zou hebben aangepakt.

Het was natuurlijk allemaal mijn eigen schuld. Ik had gemakkelijk op zoek kunnen gaan naar betaalde handenarbeid. Ik hoefde niet in skipak over een blocnote ge­bogen op mijn potlood te zitten bijten, onzeker van mijzelf, van mijn eigen kunnen en van de invallen die in mijn hoofd rondbotsten.

Het Spartaanse ongemak was evenmin een door jam­merlijke mislukking veroorzaakt moeras van zelfbeklag, maar eerder de arctische stiltegordel tussen de euforie nadat een uitgever kort tevoren mijn eerste roman had geaccepteerd, en de nog onbekende datum van zijn lan­cering in de literaire ruimte. Dit was de weerslag na de extatische ontvangst van de eerste voorschotbetaling en de verdeling ervan in achterstallige schulden, lopende uitgaven en een halfjaar vooruitbetaalde huur.

Laat ik het twee jaar proberen, had ik gedacht toen ik de zekerheid van een vast inkomen losliet - als ik mijn werk niet binnen twee jaar gepubliceerd kan krijgen, zal ik toegeven dat het een dwaze illusie was te menen dat ik fictie kan schrijven en mijn verstand gebruiken. De sala­rischeques opgeven was een nogal drastische stap geweest, maar ik had geprobeerd gedurende de weekeinden en in de trein van en naar mijn werk te schrijven en dat had alleen maar broddelwerk opgeleverd. Een poosje eenzaamheid zonder uitvluchten, had ik gedacht, zou op de een of andere manier uitsluitsel moeten geven. Een begin van onderkoeling verminderde op geen enkele wij­ze mijn immense vreugde vanwege het feit dat ik mijn teen in de onderste spleet van de rotswand had gezet.

Toevallig wist ik een heleboel van overleven in barre omstandigheden af en had het vooruitzicht van magere tijden mij niet afgeschrikt. Ik had er eerder verlangend naar uitgezien, een soort proeve van vindingrijkheid. Ik had er alleen niet bij stilgestaan dat een bezige geest heel stilletjes warmte onttrok aan inactieve handen en voeten. In andere poolomstandigheden die ik had meege­maakt was ik altijd in beweging geweest.

De brief van Ronnie Curzon kwam op een bijzonder koude morgen, toen de ijsbloemen als een half neergela­ten rolgordijn aan de binnenkant van het zolderraam bij de tante van mijn vriend zaten. Het raam, met zijn hoge uitzicht over de Theems bij Chiswick, over de modder bij eb en op de wind zeilende meeuwen, dat raam, mijn bron van vreugde, had nog het meest bijgedragen aan het on­der woorden brengen van mijn gedachten. Ik had een stoel op een verhoging geknutseld, zodat ik daar kon zit­ten schrijven met een weids uitzicht over de met bomen bezaaide horizon voorbij Kew Gardens. Het was mij nog nooit gelukt ook maar één draaglijke zin op papier te krijgen wanneer ik naar een kale muur staarde.

'Beste John,' luidde de brief.

'Heb je zin om eens langs te komen? Er is sprake van Amerikaanse rechten op je boek. Misschien dat je geïnte­resseerd bent. Het lijkt mij dat we er in elk geval eens over moeten praten.

Als altijd, je Ronnie.

p.s. Waarom kun je niet net als iedereen telefoon ne­men?'

Amerikaanse rechten! Niet te geloven.

Het leek meteen een stuk warmer te worden. Ameri­kaanse rechten, dat was iets waar succesvolle auteurs mee te maken kregen, niet mensen die moeizaam door onbe­kend terrein ploeterden, gebukt gaande onder onzeker­heid en twijfel aan zichzelf, met de behoefte om telkens en telkens weer te horen dat het boek oké was, het is oké, maak je toch niet zo te sappel.

'Maak je maar niet te sappel,' had Ronnie op hartelijke toon gezegd toen hij me, nadat hij het manuscript had gelezen dat ik hem een paar weken eerder ongevraagd had toegestuurd, bij zich op kantoor had uitgenodigd. 'Maak je maar niet te sappel, ik weet zeker dat we een uit­gever voor je zullen vinden. Laat het maar aan mij over. Laat mij maar mijn gang gaan.

Ronnie Curzon, literair agent, met de gladde tong van een handelsreiziger, had inderdaad een uitgever voor mij gevonden, en wel van aanzienlijk groter faam dan ik zelf benaderd zou hebben.

'Ze hebben een uitgebreid fonds,' legde Ronnie vrien­delijk uit. 'Ze kunnen het zich veroorloven een risico te nemen met een paar debutanten, hoewel het allemaal steeds moeilijker wordt.' Hij zuchtte. 'De onverbiddelijke winstcijfers en zo. Niettemin,' zei hij vergenoegd, 'hebben ze je te lunchen gevraagd om eens kennis te maken. Be­kijk het van de zonnige kant.'

Ik was gewend geraakt aan Ronnies snelle wisselingen tussen optimisme en pessimisme. Hij had mij in één adem verteld dat ik blij mocht zijn als er tweeduizend exemplaren van mijn boek verkocht werden, en dat een zekere romanschrijfster een pocketoplage van vele mil­joenen haalde.

'Alles is mogelijk,' zei hij bemoedigend.

'Met inbegrip van plat op mijn snuit vallen?' vroeg ik.

'Maak je toch niet zo te sappel.'

Op de dag van de brief over Amerikaanse rechten liep ik als gewoonlijk van het huis van de tante van mijn vriend naar het op zes en een halve kilometer afstand ge­legen kantoor van Ronnie in de Kensington High Street, en daar ik inmiddels het een en ander had geleerd, ging ik er niet halsoverkop zo vlug mogelijk heen, maar later in de ochtend, zodat ik er rond het middaguur zou zijn. Kort daarna, had ik ontdekt, bood Ronnie zijn bezoekers altijd wijn aan en liet hij sandwiches aanrukken. Ik had hem weinig over mijn benarde huiselijke omstandigheden verteld - hij was spontaan en van nature royaal.

Ik had het in zoverre verkeerd uitgekiend, dat de deur van zijn kamer potdicht zat, terwijl die normaal openstond.

'Hij is met een andere cliënt bezig,' zei Daisy.

Daisy ging glimlachend door het leven, een ongewone deugd voor een receptioniste. Grote witte tanden in een zwart gezicht. Een verwilderde haarbos. Een keurig Oxford-accent. Volgde een avondcursus Italiaans.

'Ik zal hem zeggen dat u er bent,' zei ze, terwijl ze de te­lefoon pakte, op een knop drukte en met haar baas over­legde.

'Hij vraagt of u wilt wachten,' meldde ze, en ik knikte en ging geduldig in een van de twee min of meer gemakkelijke stoelen zitten die daar voor dat doel stonden.

De kantoorverdieping van Ronnie bestond uit een ruim voorkantoor waarin behalve een kastwand met ord­ners en de schrijfbureaus van Daisy en haar zuster Alice, die de uitgebreide boekhouding van de firma bijhield, in het midden een grote tafel stond die vol lag met recent uitgekomen boeken. Achter het grote kantoor liep een gang met aan de ene kant de deuren van drie privé-kantoren (waarvan er twee door Ronnies compagnons wer­den ingenomen) en aan de andere de toegang tot een op een bibliotheek lijkend magazijn zonder ramen, waar van vloer tot zoldering rijen exemplaren stonden opge­steld van alle boeken die Ronnie en voor hem zijn vader ter wereld hadden helpen brengen.

Ik zat in het voorkantoor naar een ingelijst prikbord te kijken waarop de stofomslagen zaten gespeld van de oogst die nog in de winkel lag, terwijl ik mij voor de zo­veelste keer afvroeg hoe mijn eigen geesteskind eruit zou zien. Debutanten hadden naar het scheen zelf weinig in te brengen waar het de uitvoering betrof.

'Laat dat maar aan de vaklui over,' had Ronnie bemoe­digend gezegd. 'Die weten tenslotte wat boeken doet ver­kopen.'

Dat was nog maar de vraag, had ik cynisch bij mezelf gedacht. Ik kon echter niet meer doen dan hopen.

De deur van Ronnies kamer ging open en zijn hoofd, hals en een stuk schouder werden naar buiten gestoken.

'John? Kom binnen.'

Ik liep zijn kamer binnen, waarin zich een bureau, een draaifauteuil, twee stoelen voor bezoekers, een kast en een stuk of duizend boeken bevonden.

'Het spijt me dat het even geduurd heeft,' zei hij.

Hij verontschuldigde zich even uitputtend alsof ik een vaste afspraak had en wenkte mij zijn kantoor binnen met een opgetogen gezicht vanwege mijn komst. Zo was hij tegen iedereen. Een heel succesvol agent, die Ronnie.

Hij was dik en enthousiast. Een knuffelbeest haast. Klein, met glad, donker haar en zachte, droge handen, en altijd in zakenkostuum met wit overhemd en gestreepte stropdas. Auteurs, scheen zijn voorkomen te zeggen, konden desnoods in lichtblauw-met-rode skipakken en moonboots om mee door de sneeuw te ploeteren verschijnen, maar serieuze zaken werden in sober kamgaren afgehandeld.

'Een koude dag,' zei hij, terwijl hij met een vergevend gezicht mijn kleding opnam.

'De papsneeuw in de goot is hard bevroren.'

Hij knikte, slechts half luisterend, zijn ogen op zijn an­dere bezoeker gericht, die in zijn stoel was blijven zitten alsof hij er die dag niet meer uit zou komen. Ik kreeg de indruk dat Ronnie achter een façade van aplomb zijn ir­ritatie onderdrukte, wat des te merkwaardiger was daar de houding die hij normaal tentoonspreidde er een van moeiteloze en ontwapenende bonhommie was.

'Tremayne,' zei hij joviaal tegen zijn bezoeker, 'dit is John Kendall, een briljante jonge schrijver.'

Daar Ronnie regelmatig al zijn auteurs als briljant af­schilderde, ook als de bewijzen van het tegendeel voor het opscheppen lagen, werd ik er niet verlegen onder.

Tremayne was al evenmin onder de indruk. Het was een grijsharige man van in de zestig, fors en zelfverzekerd, en kennelijk niet ingenomen met de interruptie.

'We zijn nog niet klaar met ons gesprek,' zei hij onbe­houwen.

'Tijd voor een glaasje wijn,' stelde Ronnie voor, de klacht negerend. 'Wat drink jij, Tremayne?'

'Gin-tonic.'

'Eh... ik bedoel: witte of rode wijn?'

Na een korte stilte zei Tremayne met geërgerde berus­ting: 'Rode dan maar.'

'Tremayne Vickers,' zei Ronnie achteloos tegen mij, het voorstellen voltooiend. 'Jij ook rode, John?'

'Graag.'

Ronnie scharrelde bedrijvig rond, verschoof stapels boeken en papieren om ruimte te maken, haalde glazen, fles en kurkentrekker te voorschijn en schonk ten slotte in, met al zijn aandacht bij zijn werk.

'Op het boekenvak,' zei hij glimlachend, terwijl hij me een glas overhandigde. 'Op ons succes,' zei hij tegen Vickers.

'Succes! Welk succes? Al die schrijvers lopen naast hun schoenen van verwaandheid.'

Ronnie keek onwillekeurig naar mijn moonboots, die ik nog stevig aanhad.

'En verwijt me niet dat ik ze geen behoorlijk honorari­um bied,' zei Tremayne tegen hem. 'Ze mogen blij zijn dat ze werk hebben.' Hij keek mij aan en vroeg tactloos: 'Wat verdien je per jaar?'

Ik glimlachte even vriendelijk als Ronnie en gaf geen antwoord.

'Wat weet je van racen?' snauwde hij.

'Paardenracen?' vroeg ik.

'Ja, allicht paardenracen.'

'Och,' zei ik. 'Niet veel.'

'Tremayne,' protesteerde Ronnie. 'John is geen schrij­ver voor jou.'

'Een schrijver is een schrijver. Iedereen kan het. Jij be­weert dat ik er fout aan deed een bekend schrijver te willen hebben. Oké, zoek dan een minder bekende voor me. Je zei dat je vriend hier briljant is. Waarom hij dan niet?'

'Aha,' zei Ronnie voorzichtig. 'Briljant is alleen maar... eh... bij wijze van spreken. Hij is nieuwsgierig, begaafd en impulsief.'

Ik glimlachte geamuseerd naar mijn agent.

'Hij is dus niet briljant?' vroeg Tremayne spottend, en toen aan mij: 'Wat heb je zoal geschreven?'

Gedienstig antwoordde ik: 'Zes reisgidsen en een ro­man.'

'Reisgidsen? Wat voor reisgidsen?'

'Hoe je in het oerwoud moet leven. Of in de poolstre­ken. Of in de woestijn. Dat soort dingen.'

'Voor mensen die van doe-vakanties houden,' zei Ronnie met de toegeeflijke spot van iemand die op comfort gesteld is. 'John heeft voor een reisbureau gewerkt dat zich specialiseert in het erop uitsturen van onverschrokkenen om zich te laten afpeigeren.'

'O.' Tremayne keek zonder geestdrift naar zijn wijn en zei na een poosje korzelig: 'Er moet toch wel iemand te vinden zijn die een gat in de lucht springt voor die op­dracht?'

Ik vroeg, meer om het gesprek gaande te houden dan uit brandende nieuwsgierigheid: 'Wat wilt u geschreven hebben?'

Ronnie maakte een gebaar dat leek te betekenen: 'Niet vragen', maar Tremayne antwoordde zonder omwegen: 'Mijn levensverhaal.'

Ik knipperde met mijn ogen. Ronnies wenkbrauwen gingen op en neer.

Tremayne zei: 'Je zou toch denken dat de paarden­sportschrijvers over elkaar zouden struikelen voor de eer, maar ze hebben me allemaal laten stikken.' Hij leek gegriefd. 'Vier ervan.'

Hij noemde een paar namen die klonken als een klok, zodat zelfs ik, die zelden veel aandacht aan de paardenraces schonk, van hen gehoord had. Ik keek naar Ronnie, die een berustend gezicht trok.

'Er zullen er toch wel meer zijn,' zei ik vriendelijk.

'Er zijn er een paar die ik niet bij me over de vloer wil hebben.' Zijn agressieve manier van doen was een van de oorzaken van zijn problemen, leek mij. Ik verloor mijn belangstelling in hem en Ronnie, die dit zag, veerde aan­zienlijk op en stelde voor wat sandwiches te laten halen.

'Ik had gehoopt dat je me mee uit lunchen zou nemen op je club,' gromde Tremayne, en Ronnie zei met een zwaai naar de paperassen op zijn bureau vaag: 'Werk. Ik lunch momenteel meestal tussen de bedrijven door.'

Hij liep naar de deur en stak hetzelfde deel van zichzelf als tevoren naar buiten.

'Daisy?' riep hij de gang door. 'Wil je even naar de hoek bellen voor sandwiches? Het gewone assortiment. Ieder­een is welkom. Tel even de neuzen, wil je? Wij zijn met zijn drieën.'

Hij haalde zichzelf zonder verdere discussie weer bin­nen. Tremayne bleef een humeurig gezicht trekken en ik dronk dankbaar van mijn wijn.

Het was warm in Ronnies kantoor. Ook dat was een voordeel. Ik trok het jack van mijn skipak uit, hing het over een stoelleuning en ging tevreden weer zitten in de rode trui die ik eronder aanhad. Ronnie knipperde als gewoonlijk met zijn ogen vanwege de felle kleur, maar ik voelde mij warmer in rood en stond niet afwijzend tegenover de psychologie van kleuren. Degenen van mijn vrienden bij het reisbureau die zich in legergroen kleedden, waren in hun ziel kolonel bij de landmacht.

Tremayne bleef maar doorzaniken over zijn teleurstel­lende ervaring en scheen er geen bezwaar tegen te hebben mij deelgenoot van zijn problemen te maken.

'Ik heb aangeboden ze bij me te laten logeren,' klaagde hij. 'Mooier kan toch niet? Ze zeiden allemaal dat de ver­koop ervan hun inspanning niet waard zou maken, al­thans niet tegen het honorarium dat ik hun bood. Stelletje verwaande hufters.' Hij nam somber een slok en trok een vies gezicht. 'Mijn naam alleen al staat garant voor een goede verkoop, heb ik hun gezegd, maar ze hadden de brutaliteit dat in twijfel te trekken. Ronnie zegt dat het maar een kleine markt is.' Hij keek kwaad naar mijn agent. 'Ronnie zegt dat hij zonder een schrijver van top­klasse het boek aan geen uitgever kan slijten, en zelfs dan misschien nog niet eens, en dat zonder opdracht geen schrijver van naam eraan zal beginnen. Snap je wat me dan alleen nog rest?'

Hij scheen antwoord te verwachten, en daarom schudde ik mijn hoofd maar.

'Dat ik het boek in eigen beheer uitgeef. Ronnie zegt dat er firma's zijn die elk boek dat je ze brengt drukken en binden, maar dan moet je zelf geld meebrengen. Dan zou ik ook nog iemand moeten betalen om het te schrijven. En ik zou het boek ook zelf moeten verkopen, alsof ik mijn eigen uitgever was, en Ronnie zegt dat het uitgeslo­ten is dat ik er genoeg van zou verkopen om uit de kosten te komen, laat staan enige winst te maken. Hij zegt dat daarom geen enkele bonafide uitgever het boek zal ne­men. Niet genoeg verkochte exemplaren. En waarom niet, vraag ik je. Waarom niet, hè?'

Ik schudde wederom mijn hoofd. Hij scheen te vinden dat ik net als iedereen behoorde te weten wie hij was. Ik voelde er weinig voor hem te vertellen dat ik nog nooit van hem gehoord had.

Hij lichtte mij ten dele in. 'Tenslotte heb ik meer dan duizend winnaars getraind,' zei hij. 'De Grand National, twee Champion Hurdles, een Gold Cup, de Whitbread, noem maar op. Ik heb een halve eeuw paardensport meegemaakt. Prachtige verhalen kan ik erover vertellen. Jeugd... volwassenheid... succes... Ik heb een interessant leven achter de rug, verdomme.'

Woorden schoten hem even tekort en ik bedacht dat ieders leven voor de persoon in kwestie interessant was, met inbegrip van de tragedies. Iedereen had een verhaal te vertellen - het probleem was dat slechts weinigen dat wilden lezen, en nog minder mensen bereid waren er geld voor uit te geven.

Ronnie schonk sussend de glazen nogmaals vol en gaf ons een somber overzicht van het boekenvak, dat in een van zijn periodieke depressies verkeerde vanwege de hui­dige hoge rentetarieven en hun nadelige invloeden op de hypotheekaflossingen.

'De meeste boeken worden gekocht door mensen met een hypotheek,' zei hij. "Vraag me niet waarom. Tegenover iedere hypotheek heb je vijf mensen die bij een bouwkas sparen, en wanneer de rentetarieven hoog zijn, gaan hun inkomens omhoog. Die hebben meer geld uit te geven, maar ze schijnen er geen boeken van te kopen.'

Tremayne en ik luisterden bedremmeld naar dit staal­tje sociologie, en Ronnie vertelde ons zonder ons zichtbaar op te vrolijken verder, dat omzet voor een uitgever in de moderne wereld goed en wel was, maar verhezen niet, en dat het steeds moeilijker werd een marginaal boek geaccepteerd te krijgen.

Ik voelde mij dankbaarder dan ooit dat hij met name één marginaal boek geaccepteerd had weten te krijgen en herinnerde mij wat de dame van de uitgeverij had gezegd toen ze mij ter kennismaking mee uit lunchen had geno­men.

'Ronnie zou de duivel nog kunnen inpalmen met zijn mooie praatjes. Hij zegt dat we debuterende schrijvers van voor in de dertig zoals jij aan ons moeten binden, an­ders hebben we over tien jaar geen grote namen. Ronnie zegt dat elke zalm als klein visje begonnen is. We beloven je dus geen gouden bergen, maar een kans, dat wel.'

Een kans was het enige waar ik om vroeg.

Daisy verscheen na geruime tijd in de deuropening om te zeggen dat de broodjes waren gekomen, en we verhuisden gedrieën naar het grote kantoor, waar de tafel in het midden was vrijgemaakt van boeken en gedekt met borden, messen, servetjes en twee grote schalen gezond ogende sandwiches, gegarneerd met waterkers.

Ronnies compagnons kwamen uit hun kamers te voorschijn en sloten zich bij ons aan, waardoor we met inbegrip van Daisy en haar zuster met zijn zevenen in to­taal waren, en ik slaagde erin flink wat te verstouwen zonder dat het naar ik hoopte opviel. Rosbief, ham, kaas en bacon als beleg - heel gewone dingen die de laatste tijd een luxe waren geworden. Gratis lunch, ontbijt en diner. Ik wenste dat Ronnie vaker uitnodigingsbriefjes stuurde.

Tremayne begon tegen mij een nieuwe tirade over de algemene tekortkomingen van sportjournalisten. Met zijn glas in de ene hand en een sandwich in de andere bleef hij maar verontwaardigd uitweiden, terwijl ik zwijgend en meelevend knikkend doorkauwde alsof ik aan­dachtig luisterde.

Naar buiten wekte hij de indruk te blaken van zelfver­trouwen, maar er was iets aan zijn vasthoudendheid dat dit merkwaardig genoeg weersprak. Het was haast alsof hij het nog te schrijven boek nodig had om te bewijzen dat hij had geleefd - alsof foto's en officiële papieren niet genoeg waren.

'Hoe oud ben je?' vroeg hij opeens, zichzelf midden in een zin onderbrekend.

'Tweeëndertig,' zei ik met volle mond.

'Je ziet er jonger uit.'

Ik wist niet of ik 'dank u' of 'sorry' moest zeggen, en daarom glimlachte ik alleen maar en at door.

'Zou je een biografie kunnen schrijven?' Weer dat ab­rupte.

'Dat weet ik niet. Nooit geprobeerd.'

'Ik zou het zelf wel doen,' zei hij strijdlustig, 'maar ik heb er geen tijd voor.'

Ik knikte begrijpend. Als er één biografie was waar ik mij niet aan wilde wagen, dacht ik, dan was het de zijne. Veel te moeilijk.

Ronnie dook naast hem op en troonde hem mee, en tussen de laatste happen rosbief-met-chutney en het luisteren naar Daisy's problemen met verminkte computer­programma's door zag ik Ronnie aan de overkant van het vertrek sussend met zijn hoofd knikken onder Tremaynes stortvloed van klachten. Ten slotte, toen er op de schalen alleen nog maar een paar bleke, verlepte takjes waterkers over waren, nam Ronnie ferm afscheid van Tremayne, die nog steeds geen zin had weg te gaan.

'Ik heb momenteel echt niemand waar je iets aan hebt,' zei Ronnie, terwijl hij een onwillige hand schudde en Tremayne met een vriendschappelijke klap op zijn schouder praktisch de deur uit werkte. 'Maar laat het maar aan mij over. Ik zal zien wat ik kan doen. Bel nog eens.'

Uiteindelijk vertrok Tremayne met de smoor in, en zonder ook maar enige opluchting te laten blijken zei Ronnie tegen mij: 'Kom maar mee, John. Sorry dat het zo lang geduurd heeft,' terwijl hij mij voorging naar zijn ka­mer.

'Tremayne vroeg of ik wel eens een biografie had ge­schreven,' zei ik, terwijl ik weer op mijn oude plekje voor het bureau neerstreek.

Ronnie keek mij snel aan, terwijl hij in zijn eigen geca­pitonneerde fauteuil van donkergroen leer neerzonk en langzaam heen en weer zat te zwaaien alsof hij tot een be­sluit probeerde te komen. Ten slotte hield hij stil en vroeg: 'Heeft hij jou de klus aangeboden?'

'Niet met zoveel woorden.'

'Mijn advies is: doe het niet.' Hij gaf mij geen tijd hem te verzekeren dat ik daar ook niet aan dacht, maar ging meteen verder: 'Ik moet eerlijk zeggen dat hij een goede trainer van renpaarden is, op zijn terrein lang geen onbe­kende. Ik moet eerlijk zeggen dat hij een stuk geschikter is dan je na vandaag misschien zou denken. Ik moet zelfs eerlijk toegeven dat hij een belangwekkend leven heeft geleid. Maar dat is niet voldoende. Het gaat om het schrijven.' Hij zweeg en zuchtte. 'Tremayne wil dat maar niet snappen. Hij wil iemand van naam hebben vanwege het prestige, maar je hebt hem gehoord, hij denkt dat ie­dereen kan schrijven. Hij ziet het verschil gewoon niet.'

'Denk je er iemand voor te kunnen vinden?' vroeg ik.

'Niet op de condities die hij verwacht.' Ronnie keek mij peinzend aan. 'Ik kan het je eigenlijk wel vertellen,' zei hij, 'want hij is er zelf tegen jou over begonnen. Hij zoekt een schrijver die minstens een maand bij hem in huis komt wonen om al zijn knipsels en paperassen door te nemen en hem uitgebreid te interviewen. Geen schrij­ver van naam begint daaraan, ze hebben allemaal hun ei­gen leven. Verder wil hij zelf zeventig procent van alle royalty's hebben, die trouwens toch al niet hoog zullen oplopen. Geen topschrijver is zo gek aan het werk te gaan voor dertig procent.'

'Dertig procent... het voorschot inbegrepen?'

'Precies. Een voorschot niet groter dan het jouwe, als ik er al een los zal kunnen krijgen.'

'Dat is hongerlijden.'

Ronnie glimlachte. 'Betrekkelijk weinig mensen hoe­ven uitsluitend van de pen te leven. Ik dacht dat je dat wel wist. Hoe dan ook,' zei hij op zakelijker toon, van het on­derwerp Tremayne afstappend, 'wat die Amerikaanse rechten betreft... '

Het bleek dat een literair agent in New York, met wie Ronnie wel eens zaken deed, uit gewoonte aan mijn uit­gever had gevraagd of ze nog iets interessants op stapel hadden staan. Ze hadden hem naar Ronnie verwezen. Had ik er bezwaar tegen, vroeg Ronnie, dat hij een kopie van mijn manuscript naar de Amerikaanse agent stuurde, die dan, als hij dacht dat het boek op de Amerikaanse markt verkoopbaar was, zou proberen er een Ameri­kaanse uitgever voor te interesseren?

Ik slaagde erin mijn mond dicht te houden, maar in­wendig snakte ik naar adem.

'Nu?' vroeg Ronnie.

'Dat... eh... zou geweldig zijn,' zei ik.

'Dat dacht ik al. Let wel, beloven doen we niets. Hij be­kijkt het alleen.'

'Ja.'

'Misschien weet je nog dat we je uitgever hier alleen maar de rechten voor Groot-Brittannië en het Gemenebest hebben gegeven. Dat geeft ons armslag.' Hij bleef nog een poosje doorgaan over technische bijzonderhe­den en mogelijkheden waar ik maar de helft van snapte, op de hem eigen manier hoop wekkend om die meteen weer de kop in te drukken. Ik hield er een gevoel aan over dat er mogelijk wel een goede kans in zou zitten, maar van de andere kant waarschijnlijk ook weer niet. De markt stagneerde, het viel allemaal niet mee, maar de boekenmolen had doorlopend voer nodig en je zou mijn boek als een bundel hooi kunnen beschouwen. Hij zou het mij laten weten, zei hij, zodra hij de opinie van de New Yorkse agent hoorde.

'Hoe schiet je nieuwe boek op?' vroeg hij.

'Traag.'

Hij knikte. 'Het tweede boek is altijd het moeilijkst. Gewoon door blijven gaan.'

'Ja.'

Hij stond met een verontschuldigende blik naar zijn wachtende paperassen op en schudde mij ten afscheid hartelijk de hand. Ik bedankte hem voor de lunch. Graag gedaan, zei hij werktuiglijk, met zijn gedachten alweer bij zijn volgende taak, en ik liep zijn kamer uit en de gang door naar buiten, waarbij ik even stil bleef staan bij het bureau van Daisy.

'Jullie kuren mijn manuscript naar Amerika,' zei ik, terwijl ik mijn jack dichtritste en popelde het goede nieuws aan het deed er niet toe wie te vertellen.

'Ja,' zei ze stralend. 'Ik heb het afgelopen vrijdag op de post gedaan.'

'Is het waarachtig?'

Ik liep door naar de lift, niet wetend of ik moest lachen of lichtelijk ontstemd zijn dat Ronnie toestemming vroeg voor iets dat hij al gedaan had. Het zou mij niets uitgemaakt hebben als hij me gewoon verteld had dat hij het boek had verstuurd. Het was zijn taak zijn uiterste best voor mij te doen - het leek mij dat hij er niet zijn boekje mee te buiten zou zijn gegaan.

Ik ging twee verdiepingen omlaag, de snerpend koude buitenlucht in, terwijl ik dacht aan de stappen die naar deze deur hadden geleid.

Het boek afmaken was één ding geweest, een uitgever ervoor vinden een tweede. De zes eerdere boekjes waren, hoewel ze gewoon in de boekhandel te koop lagen, alle­maal geschreven in opdracht van de reisorganisatie waarvoor ik werkte. Behalve dat ze mij naar afgelegen oorden hadden gestuurd om het materiaal te verzame­len, hadden ze mij voor het schrijven ervan heel behoor­lijk betaald. Het reisbureau bezat de rechten op de gidsen en gaf ze zelf uit, en met romans hielden ze zich niet op.

Ik was met mijn kostbare typoscript persoonlijk naar een kleine maar niet onbekende uitgever gegaan (waarvan ik het adres in de telefoongids had opgezocht) en had het aan een aardige jonge vrouw overhandigd, die zei dat ze het op de baggerberg zou leggen en het te gelege­ner tijd wel weer zou tegenkomen.

De baggerberg, legde ze met kuiltjes in haar wangen uit, was hun eigen benaming voor de stapel ongevraagde manuscripten die dagelijks bij hen door de brievenbus gleden. Ze zou mijn boek in de trein naar huis lezen. Ik kon over drie weken terugkomen om haar mening te ho­ren.

Drie weken later vertelde ze, nog steeds met kuiltjes in haar wangen, dat mijn boek eigenlijk 'niet in hun lijn lag', wat voornamelijk 'serieuze literatuur' scheen te zijn. Ze gaf mij de raad ermee naar een literair agent te gaan, die wist meestal wel welke uitgever het meest geschikt was. Ze gaf mij een lijstje met namen en adressen.

'Probeer het bij een van deze,' zei ze. 'Ik vond het een erg leuk boek. Veel succes ermee.'

Ik probeerde het bij Ronnie Curzon, alleen maar om­dat ik via de kortste weg naar huis lopend langs zijn kantoor in de Kensington High Street kwam. Plotselinge op­wellingen hadden mijn leven lang soms goed en soms verkeerd uitgepakt, maar wanneer ik een sterke impuls voelde dan volgde ik die meestal. Ronnie was een goed idee geweest. De keuze voor armoede daarentegen maar zozo. Ingaan op Tremaynes aanbod was een valkuil.